Herfst, het kleurrijkste seizoen van het jaar, maar ook het seizoen vol weemoed en nostalgie.

September blaas uw gouden vlammen
Door al de wijde wereld heen!
Blaas van nog boordevolle stammen
Het kwijnend afval naar beneên!
Begraaf ons in uw gulle goud,
Tot ons onstuimige verlangen
Barst boven al uw wilde zangen
En feest in al uw vruchten houdt!
September blaas uw witte buien
Als blâren van een rozenstok!
Blaas aan ons hart, tot het gaat luien
Als de uit goud gegoten klok!
Totdat ons hoofd zijn lichten draagt
Als de aan uw goud ontstoken lampen,
Tot straalt door al uw blinde dampen
De dag, die uit uw donker daagt!
September blaas de hemel open!
Blaas door de wolken wagenwijd!
Tot onze harten overlopen
Van t goud dat uit de hemel glijdt!
Tot onze schoot uw licht bewaart,
Tot wij de lichte wereld loven
Tot onze ogen gaan geloven
Aan alle heerlijkheid op aard!
Van zon en zomer (1918)
C.S. Adama van Scheltema

Het licht is helder, het geluid
straalt seinen van herkenning uit
uit hemelen van heerlijkheid
die overlopen in de tijd,
die openbreken blauw en goud
met rode vlammen in het hout,
en in het hart een warme toon
om wat moet sterven groot en schoon.
Een ruiter is het hart, het gaat
zo trots de sterfelijke straat,
en licht voor dezen dood de hoed,
voor wien het eenmaal buigen moet.
J. W. Schulte Nordholt.

03. De bladeren vallen
De bladeren vallen
stil, een voor een.
De vogelkens alle
die gaan nu heen.
Leêg liggen de velden,
zoo kaal en bloot;
de stoppelen melden
den zomerdood.
'k Hoor 't roepen van kranen,
die trekken voorbij;
een stil vermanen:
ook gij ... ook gij ...
A. Sauwen

De bomen roesten in het zieke licht
langs somber in zichzelf gekeerde grachten.
In wilde, stormdoorvlaagde regennachten
vertoont de maan een bleek, behuild gezicht
boven de lege straten, smalle schachten
waar in een onverbiddelijk gericht
de zomer langzaam voor het najaar zwicht,
terwijl de huizen op het einde wachten.
Tegen de morgen is de strijd beslecht.
Een vage geur van heimelijk bederven
heeft aan de moede wind zich vastgehecht.
Tussen een handvol dunne zonnescherven
heeft zich de zomer moeizaam neergelegd
om eenzaam en onopgemerkt te sterven.
Hanny Michaelis
uit 'Verzamelde gedichten'
Van Oorschot 1996

05. Herfst (Vasalis)
Nooit ben ik meer in
mijn gedachten groot,
steeds zeldner denk
ik dat mijn werklijk wezen
zich tonen zal en
durven te genezen
van de steeds
naderende duidelijker dood.
Vandaag zag ik de
hemel door het weemlend lover
verbleken tot een
doodlijk zuivere helderheid.
Ik heb mezelf nog van
geen ding bevrijd
en er is haast geen
tijd meer voor mij over.
Er ruist een hoge
ruime wind
door de recht
opgerezen bomen;
aan het zwarte water
is een hert gekomen,
en door het oevergras
schijnt laag de zon . . .
Dit is het enig
antwoord, dat ik vind,
dat mij bevrijden
zou, zo ik 't vertalen kon.
Vasalis 1909 - 1998
uit: Parken en woestijnen
06. Herfst (Paul van Ostaijen)
Zij die vóór mij
kwamen en dichters waren,
zij hebben hun droefenis,
in de Herfst, uitgesproken
en eenheid gevoeld
tussen hun gebroken
leven, met het
vaarwel aan de drommen hunner dromen,
en het sterven der
zonneblaren aan de dorre bomen.
Zij hebben gezegd: de
Herfst was 't schoonste getij,
al was hij dan ook
droefeniszwaar en de baar van de zomer blij,
zij wisten zich een
groot geluk, toen hun leed
met het getij één was
en sterk kompleet.
Maar zó kan ik de
Herfst niet voelen, zó is hij niet in mij:
het gulden doodgaan
in rijk-trillend getij.
Zó was het misschien vroeger;
nu mijn droefenis inniger is,
nu voel ik van de
Herfst enkel d'onvolmaakte vunzige treurenis.
Nu voel ik hoe een
sterrevende zonneschijn
vermeerdert van dit
treurende getij de werkelijke pijn;
vermoeid of niet, -
wie kan het weten? - draagt als een stramme vrouw
de Herfst zijn
lustloze dagen, zonder warmte, zonder kou.
Uit: Paul van Ostaijen - Music Hall

07. Misschien is t goed (Gaston Burssens)
Misschien is t goed
te sterven in de herfst
wanneer de nacht het
dichtst is en de dag het verst
misschien ik weet
het niet wie zou het weten
het gaat alleen maar
om vergeten
er zijn alweer zovele
maanden henen
van regendagen en het
droge wenen
van tranen die te
veel gestort zijn
van zonnedagen die
nog al te kort zijn
om blij te wezen in
het weten
dat een verdriet
vergaat in vaag vergeten
van lange nachten die
nog al te lang zijn
om kinderen te
genezen die te bang zijn
met open ogen in de
nacht te staren
ach maar hoe zal men
ooit verklaren
hoe schoon het is te
sterven in de herfst
ofschoon de herfst de
dood is voor wie sterft
en voor wie sterven
heeft gezien
zo waarlijk dat hij
zelf een weinig is gestorven
...

08. Koortsdeun
t Is triestig dat
het regent in den herfst,
dat het moe regent in
den herfst, daar-buiten,
- En wat de bloemen
wegen in de herfst;
- en de oude regen
lekend langs de ruiten...
Zwaai-stil staan
grauwe boomen in het grijs,
de goede
sidder-boomen, ritsel-weenend;
- en t is de wind,
en t is een lamme wijs
van kreun-gezang in
snakke tonen stenend...
- Nu moet me komen de
oude drentel-tred,
nu moet me t oude
vreê-beeldje gaan komen,
mijn grijs goed
troost-moedertje om t diepe bed
waar zich de warme
koorts een licht dierf droomen,
en t wegend wee in
leede tranen berst...
...'t Is triestig dat
mijn droefheid thans moest komen,
en loomen in t atone
van de boomen;
- t Is triestig dat
het regent in den herfst...
Karel Van De Woestijne
(1878-1929)

Wees niet bevreesd
wanneer de vlagen gaan
rondom uw huis
- het is uw aards verblijf.
Wees niet bevreesd
- uw lichaam was altijd
Zonder bekommernis
roem, eer en staat;
Maar wees bevreesd
de bevende,
De liefde is uw eeuwige verblijf.
Ida Gerhardt,
uit: Zeven maal om de aarde te gaan

10. November
Het regent en het is november:
Weer keert het najaar en belaagt
Het hart, dat droef, maar steeds gewender,
Zijn heimelijke pijnen draagt.
En in de kamer, waar gelaten
Het daaglijks leven wordt verricht,
Schijnt uit de troosteloze straten
Een ongekleurd namiddaglicht.
De jaren gaan zoals zij gingen,
Er is allengs geen onderscheid
Meer tussen dode 'erinneringen
En wat geleefd wordt en verbeid.
Verloren zijn de prille wegen
Om te ontkomen aan den tijd;
Altijd november, altijd regen,
altijd dit lege hart, altijd.
J.C. Bloem

The falling leaves
Drift by the window
The autumn leaves
All red and gold
I see your lips
The summer kisses
The sunburned hands
I used to hold.
Since you went away
The days grow long...
And soon I'll hear
Old winter songs
But I miss you most of all
My darling, when autumn leaves start to fall...
C'est une chanson
Qui nous ressemble
Toi qui m'aimais
Et je t'aimais
Nous vivions tous les deux ensemble
Tou qui m'aimais
Moi qui t'aimais
Mais la vie sépare
Ceux qui s'aiment
Tout doucement
Sans faire de bruit
Et la mer efface sur le sable
Les pas des amants désunis.
Since you went away
The days grow long...
And soon I'll hear
Old winter songs
But I miss you most of all
My darling, when autumn leaves start to fall...

De bomen dorren in het laat seizoen,
En wachten roerloos den nabijen winter...
Wat is dat alles stil, doodstil... ik vind er
Mijn eigen leven in, dat heen gaat spoên.
Ach, 'k had zo graag heel, héél veel willen doen,
Wat Verzen en wat Liefde, -- want wie mint er
Te sterven zonder dees? Maar wie ook wint er
Ter wereld iets door klagen of door woên?
Ik ga dan stil, tevreden en gedwee,
En neem geen ding uit al dat Leven meê
Dan dees gedachte, gonzende in mij om:
Men moet niet van het lieve Dood-zijn ijzen:
De dode bloemen komen niet weêrom,
Maar Ik zal heerlijk in mijn Vers herrijzen.
Willem Kloos
12. In de herfst
Hol en leeg van
verlangen
en de gele amberen
bomen
de groene en
barnstenen stammen.
Het licht hangt stil in de blaren.
Mijn hart is te veel
geopend,
te veel in het licht
gevangen
in der wolken licht
varen
En pijndoend,
schrijnend dromen
weg van mijzelf te
komen
En eigenlijk zo
wanhopend.
M. Vasalis,
uit Parken en Woestijnen.
Uitgeverij van Oorschot 1940
13. Verdrietig kind,
verdrietig gedicht
Ik ben de herfst.
Ik ben de regen.
Ik ben de storm.
Zoek mij maar op,
ik sta in alle gedichten.
Houd mij maar vast,
ik heb het koud en ik ben moe,
en nog zoveel bladeren aan de bomen,
nog zoveel bladeren overal.
Toon Tellegen
uit: Daar zijn geen woorden voor,
een keuze uit de gedichten
14. Kil
De herfst wordt nu kil.
De meeste bomen houden hun groen vol,
maar de berken, van vorm en tint toch al ijl,
slinken tot geesten.
Hun schemerende skeletten zijn behangen
met dunne gouden munten waar de zon doorheen schijnt,
versleten dukaten die zullen
vallen op vochtige Hollandse zandgrond.
Hans Andreus,
uit: Groen land
15. Heer Herfst
Vrouwe zomer is heengevaren
Over de blauwe zee:
Wel honderdduizend vogeltjes
Namen vrouwe Zomer mee.
Zag je haar henenreizen
Tussen haar zangersvolk?
Zag je har hand nog wuiven
Blank door een spreeuwenwolk?
Nu komt heer Herfst gereden
In snelle, woeste galop
Een oliejas om de schouders
En een grote zuidwester op.
Waar is de goud-zijen mantel,
Die hij andere jaren had ?
Waar is de krans om zijn slapen
Van roodbruin eikenblad ?
Hij jaagt zo donker daarhenen:
Een grimmige grauwe held
Heer Herfst, wie heeft je
verslagen,
Ginds in het oktoberveld ?'
'Twee reuzen, slagregen en
stormwind,
Hebben mijn rijk overstroomd;
Zij hebben mijn hoven geplunderd,
Ontbladert struik en geboomt.
'Zij hebben mijn feestkrans
gestolen,
Mijn gouden mantel verstopt;
Ik heb bij de zon en de sterren
Vergeefs om hulp geklopt.'
In oliejas en zuidwester
Rijdt hij verbijsterd door t woud
En zoekt in de ontbladerde lanen
Vergeefs naar zijn mantel van goud.
Margot Vos
Uit: Rozemarijn
16. Herfstgeuren
Een fluitende wind en
gekraak van takken.
Dwarrelbladeren weven
bronskleurige tapijten.
Geknakte rietstengels langs
de modderige sloot.
Een lichte nevel
klam en vochtig.
Glijvlucht over
glibberige grond
door geelgroene
bruine bladmoes.
Overal geflierefluit van jewelst
Grauwe ganzen gakken.
Klapwiekende dansers
in V formatie,
vliegen allen zuidwaarts
naar de horizon.
Een achtergebleven lijster
hangt dood in een struik,
een buizerd loert ernaar
op zijn veel te dunne tak.
Rim Sartori
